Wie op zoek gaat naar een digitale fotocamera komt zonder twijfel in aanraking met tal van technische begrippen uit de fotografie

12 megapixels, 6x optische zoom, ISO, … de termen vliegen je rond de oren als je wat informatie gaat opzoeken rond digitale compact camera’s. Wij zetten de belangrijkste op een rijtje.

[gap height=”40″]

1. Diafragma

1Diafragma

Het diafragma is een opening met wisselende grootte die bepaalt hoeveel licht er door de lens op de camerasensor valt. Onder lichte omstandigheden moet het diafragma zo klein mogelijk zijn om de hoeveelheid licht dat op de camerasensor terecht komt te reduceren. Onder zwakke lichtomstandigheden moet het diafragma wijder worden om meer licht binnen te laten.

Je kan het vergelijken met de werking van onze ogen. In een lichtrijke omgeving vernauwt de iris van het oog zich, terwijl bij weinig licht de iris vergroot om zoveel mogelijk licht naar binnen te laten.

De grootte van de opening wordt uitgedrukt in een gestandaardiseerde reeks van f-getallen, de diafragma-stops: f/1.4, f/2, f/2.8, f/4, f/5.6, f/8, f/11, f/16, f/22 en f/32. Hoe lager de f-stop, des te groter de opening. Elk f-stop hoger betekent dat het diafragma de helft minder licht doorlaat. Een camera wordt standaard niet geleverd met een lens die tot f/1.4 gaat. Hiervoor zal je moeten kiezen voor een digitale spiegelreflexcamera met een specifieke verwisselbare lens.

[gap height=”40″]

2. Sluitertijd

Opensluiter

Nauw verbonden met het diafragma is de sluitertijd. De sluitertijd is de tijdsduur waarin de beeldsensor wordt blootgesteld aan licht. Voor de sensor zit een ‘sluiter’, een soort gordijntje dat razendsnel opengaat wanneer je een foto maakt. Hoe langer dat gordijntje openblijft, hoe meer licht er op de sensor terechtkomt.

Je kan de belichtingstijd op een fotocamera automatisch of handmatig instellen. De sluitertijd vormt een reeks gaande van heel snel (bv. 1/1000s) tot erg traag (1 à 2s tot minuten). Bij een te lange belichtingstijd treedt er overbelichting op. Bij een te korte belichtingstijd is je foto onderbelicht.

De combinatie van de sluitertijd en het diafragma bepaalt de uiteindelijke belichting van een foto. Het aantal mogelijke combinaties is afhankelijk van de gebruikte camera.

Voor een constante belichting kan je steeds verschillende koppels van waarden vinden die een correcte belichting opleveren.

[gap height=”40″]

3. Lichtgevoeligheid (ISO)

3Isowaarde

Om de sluitertijd zo kort mogelijk te houden en de kans op een bewogen foto te beperken, kan je spelen met de lichtgevoeligheid, uitgedrukt in ISO. Hoe hoger het ISO-getal, hoe meer licht er op de beeldsensor kan vallen. ISO 400 is bijvoorbeeld dubbel zo gevoelig als ISO 200, en heeft maar half zoveel licht nodig om tot een goed belichte foto te komen. Een hoge ISO-waarde heeft wel meer ruis in de foto tot gevolg. Het zal van de gebruikte camera afhangen of dit ruis storend is, en vanaf welk ISO-getal dit echt storend kan worden voor je foto’s.

Probeer daarom altijd in zo laag mogelijke ISO-waarden te fotograferen, tenzij je niet anders kan. De meeste digitale spiegelreflexcamera’s gaan goed met ruis om bij lage ISO-waarden (100-400). Ga je aan ISO800-1600 of hoger fotograferen dan zal ruis storend beginnen worden. Het goede nieuws is dat elk jaar fabrikanten beter omgaan met die hogere ISO-waarden.

[gap height=”40″]

4. Witbalans

4Witbalansb

De witbalans geeft aan welke kleur de camera als wit moet beschouwen. Met een slecht ingestelde witbalans kan je een blauwe, oranje of groene zweem op het beeld krijgen. Om natuurgetrouwe beelden te bekomen, beschikken alle toestellen over een automatische witbalans. Daarnaast kan je via het menu van je camera een aantal voorgeprogrammeerde instellingen voor de witbalans kiezen: zon- en daglicht, gloeilampen, TL-lampen, bewolkt weer, enzovoort. Ook achteraf in een fotobewerkingsprogramma kan je de witbalans nog bijsturen. Fotografeer je in RAW (zie verder), dan zal je makkelijk de witbalans kunnen aanpassen via software.

De betere camera laat je toe manueel een witpunt te selecteren, om zo natuurgetrouwe kleuren te verkrijgen in elke omstandigheid. Het objectief wordt op een wit blad papier gericht en de witbalans wordt ‘vastgezet’. Zo weet de camera wat wit is in deze specifieke lichtsituatie.

[gap height=”40″]

5. Brandpuntsafstand

De brandpuntsafstand is de afstand in millimeters tussen de beeldsensor van een digitaal fototoestel en het centrum van de lens. Bij een korte brandpuntsafstand (bv 18mm) krijg je een breedhoekopname, een lange brandpuntsafstand (bv. 200mm) zorgt voor een tele-effect.

[gap height=”40″]

6. Scherptediepte (Depth of Field)

scherptediepte

De scherptediepte is het gebied op een foto dat scherp staat afgebeeld. Stel je scherp op een onderwerp dan zal een stuk voor en een stuk na dit onderwerp ook nog scherp worden afgebeeld.

Door het diafragma (zie boven) te regelen, bepaal je niet alleen de lichthoeveelheid die op de sensor valt, maar kan je ook gaan spelen met de scherptediepte van een foto. Hoe groter de diafragma-opening, hoe kleiner de scherptediepte of de zone waarin je onderwerp scherp is. Een kleine diafragma-opening maakt zowel de voorgrond als achtergrond scherper.

Bovendien is de scherptediepte ook afhankelijk van de afstand tot het onderwerp (hoe groter die is, hoe groter de scherptediepte); en de brandpuntsafstand van de lens (een groothoeklens heeft een grotere scherptediepte dan een telelens).

[gap height=”40″]

7. RAW

RAW is een bestandsformaat dat wordt gebruikt in de professionele digitale fotografie. Bij RAW worden er meer kleuren per pixel (uitgedrukt in bits) vastgelegd dan bij JPEG. Een RAW-bestand is in feite een weergave van wat de sensor van de camera heeft opgenomen. Hierdoor zien ze er op het eerste zicht soms minder goed uit dan recht-uit-de-camera JPEG-beelden. Maar achteraf kan je in gespecialiseerde software meer aanpassingen aan de foto’s doorvoeren.

[gap height=”40″]

8. Megapixels

megapixels

Een digitale foto is opgebouwd uit miljoenen pixels of beeldpunten. Hoe meer pixels een foto bevat, hoe scherper de foto en hoe groter de foto kan afgedrukt worden. Eén megapixel staat voor één miljoen pixels. Vandaag halen compactcamera’s vlot de 12 megapixels. Het aantal megapixels zegt echter niet alles over de kwaliteit van het fototoestel.

[gap height=”40″]

9. Optische zoom

De zoom is de mate waarin een camera een bepaald onderwerp of voorwerp dichterbij kan halen. Enkel de optische zoom is van belang. Aan de vermelding ‘digitale zoom’ schenk je best geen aandacht.

10. Compositie

Goudensnede

Een goede compositie is niet zomaar het onderwerp van je foto centraal in beeld te brengen en hierop scherp te stellen. In de fotografie zijn er een aantal regeltjes om tot een goede compositie te komen. De Rule of Thirds is één van de bekendste. Hoe werkt dit? Een afbeelding of foto splits je op in derden, zowel horizontaal als verticaal zodat je 9 gelijke delen krijgt. Hierdoor ontstaan vier lijnen in de afbeelding (zonder de randen van de foto) met 4 kruispunten waar de lijnen samenkomen. Deze vier punten zijn delen van de foto waarop je de aandacht kan vestigen. Maar ook de vier lijnen kunnen als houvast gebruikt worden.

[gap height=”40″]

11. Bokeh

Bokeh

Deze term duidt op de weergave van onscherpe delen in een foto. Het woord ‘bokeh’ is afkomstig uit Japan (‘boke’) en betekent ‘blur’. Een goede bokeh herken je aan een duidelijk verschil in scherpte tussen voor- en achtergrond van de foto en beschrijft een gewenst onscherp effect.

[gap height=”40″]

12. Flare

Flare

Lens flare ontstaat wanneer (zon)licht van net buiten de scène de lens binnendringt en op de sensor van je toestel valt. Het resultaat is een lichtvlek of een lichtbundel op je foto die je foto minder scherp maakt en zo het beeld verstoord. Hoewel het effect niet altijd gewenst is, kan het je foto’s een zomers effect geven als je zonlicht op je foto laat ‘flaren’.

[gap height=”40″]

13. Chromatische aberratie

Aberration

Chromatische aberratie is het verschijnsel waarbij wit licht uiteen valt in verschillende kleuren wanneer het een lens binnendringt.

[gap height=”40″]

14. Ghosting

Ghosting

‘Ghosting’ is ook een soort lichtverschijnsel waarbij op je foto’s ‘bollen’ te zien zijn van een lichtbron die zich net buiten de foto bevindt. Ook dit wordt veroorzaakt doordat licht van die bron op de sensor valt.

[gap height=”40″]

15. Full-frame sensor

Full-frame camera’s worden zo genoemd omdat het formaat van de sensor die ze bevatten even groot is als een 35 mm-filmframe. Omdat full-frame sensoren nogal prijzig waren, kwamen de meeste digitale camera’s voorheen met een kleinere APS-C-sensor. Die is kleiner en toont dus minder beeldinformatie dan een full-frame sensor. Sinds eind 2012 stappen fabrikanten echter over naar full-frame, en dit in steeds meer toestellen.

Reageer